Historische taalkunde Cor van Bree bron Cor van Bree, Historische taalkunde. Ac

Historische taalkunde Cor van Bree bron Cor van Bree, Historische taalkunde. Acco, Leuven / Amersfoort 1996 (tweede druk). Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/bree001hist01_01/colofon.htm © 2004 dbnl / Cor van Bree 13 Woord vooraf Het verschil tussen het ‘Oosten’ en het ‘Westen’ heb ik wel eens als volgt geformuleerd gevonden: In het Oosten is men diep doordrongen van de fundamentele en blijvende eenheid van de wereld en vraagt men zich verbaasd af hoe het komt dat de wereld van de verschijnselen gevarieerd en veranderlijk is, in het Westen is men juist diep doordrongen van het veranderlijke van alles wat bestaat en heeft men er moeite mee in een fundamentele en blijvende eenheid te geloven. In het licht van deze eerste alinea, waarvan we de juistheid nu maar even aannemen, moet het boek dat ik hierbij de lezer aanbied, als een typisch ‘westelijk’ boek gezien worden. Het behandelt nl. variatie en verandering op het gebied van de taal. Toch is ook impliciet het ‘oostelijke’ aspect aanwezig: juist studie van taalvariatie en taalverandering kan ons inzicht geven in datgene wat constant en universeel geldig is. Het boek is in de eerste plaats bedoeld voor studenten in de historische taalwetenschap, eerstejaars en ouder. Stofkeuze en stofbehandeling zijn op deze doelgroep afgestemd. Ik hoop dat daarnaast het boek ook gevorderde taalhistorici en geïnteresseerde leken van dienst kan zijn. Hoewel het boek over algeméne historische taalwetenschap gaat, is de aandacht toch vooral op het Nederlands en de daarmee verwante talen gericht. Er is dus in de eerste plaats aan studenten Nederlands gedacht. Ook voor studenten in andere talen kan het echter nuttig zijn wanneer de voorbeelden zo dicht mogelijk bij huis gezocht worden. Echter, ook wanneer men een boek voor beginnelingen schrijft, valt er niet aan te ontkomen dat men een aantal zaken bekend moet veronderstellen. In dit geval betreft het elementaire kennis van de zinsontleding en de woordbenoeming, van de algemene taalwetenschap en van de fonetiek. (In par. 1 van de Aantekeningen wordt hiervoor literatuur aanbevolen.) In terminologisch opzicht worden zowel nederlandse als latijnse termen bekend verondersteld: verleden tijd naast praeteritum enz. Een boek dat een overzicht wil geven van de historische taalwetenschap, kan op verschillende manieren worden opgezet. Men kan uitgaan van de verschillende onderdelen van de betreffende wetenschap of van de verschillende theoretische benaderingen die er zijn. Een derde mogelijkheid is dat men de wetenschap volgens haar historische ontwikkeling behandelt. Voor de historische taalwetenschap vallen de tweede en de derde mogelijkheid zo goed als samen omdat de verschillende theoretische benaderingen, althans wat hun moment van introductie betreft, elkaar in de tijd opvolgen. Ik heb voor de eerste mogelijkheid gekozen, omdat die mij voor de beginnende student het meest bevredigend lijkt: kennis te maken met het vak in al zijn onderdelen en via het vak met de wereld van Cor van Bree, Historische taalkunde 14 de verschijnselen waarop het gericht is. Als men dan voor een vakgerichte benadering kiest, is het vervolgens de vraag welke volgorde men wil aanhouden. Behandelt men bijv. eerst taalverwantschap en taalreconstructie en pas daarna interne taalverandering en ontlening? Of kiest men voor de omgekeerde volgorde, waar inhoudelijk wel iets voor te zeggen zou zijn: immers, bij de beschouwing van het verschijnsel van de taalverwantschap komt men al met taalverandering en ontlening in aanraking en het is goed daarin dan al enig inzicht te hebben. Voor dit boek is om didactische redenen de eerstgenoemde volgorde gekozen: bij de bespreking van taalverwantschap en taalreconstructie maakt de student al op een voorlopige wijze kennis met interne taalverandering en ontlening, welke begrippen dan in de volgende hoofdstukken steeds meer worden uitgewerkt. De behandeling gaat aldus van simpele naar meer genuanceerde en ingewikkelde voorstellingen van zaken, hetgeen inhoudt dat volgende delen ten aanzien van voorafgaande een aanvullende of corrigerende functie kunnen hebben (zie verder par. 1.4). Ook bij een vakgerichte benadering ontkomt men niet aan een theoretische keuze. Voor dit boek zou deze keuze als traditioneel kunnen worden bestempeld: de inspiratie komt van de 19e-eeuwse taalwetenschap, in het biezonder de neogrammatici, van het structuralisme en van de taalgeografie. Meer moderne aspecten zijn o.a. te danken aan de prototypetheorie, de sociolinguïstiek en het onderzoek naar tweede taal-verwerving. Er is dus niet voor een bewust generatieve benadering gekozen. Een dergelijke keuze zou ongetwijfeld een heel ander boek hebben opgeleverd. Dat wil echter niet zeggen dat er van de resultaten van de generatieve benadering nergens gebruik gemaakt zou zijn. In ieder geval wordt op deze benadering zoals ook op andere benaderingen die mogelijk zijn, in de verspreid voorkomende historische aantekeningen de aandacht gevestigd. De behandeling in dit boek steunt op de studie van een groot aantal bronnen (waarbij het ideaal van volledigheid uiteraard onbereikbaar is gebleken). In de Aantekeningen achterin wordt omtrent het gebruik van de bronnen zo zorgvuldig mogelijk verantwoording afgelegd. In de eigenlijke tekst worden over het algemeen geen namen genoemd; zeer grote namen uit de geschiedenis van de taalwetenschap als bijv. Paul, De Saussure, Labov worden in ieder geval wèl genoemd. Velen (vrienden, collega's, studenten) hebben mij in het groot of in het klein met raad en daad of met hun stimulerende belangstelling bijgestaan. Ik noem Dr. Berend Hoff (R.U. Leiden), Dr. Jan Noordegraaf (V.U. Amsterdam), Drs. Adriaan van Puffelen (Den Haag), Dr. Rudolf de Rijk (R.U. Leiden). Drs. Marianne van Scherpenzeel (U.F.S.I. Antwerpen), Dr. Guy Tops (id.) en Drs. Gerard van der Vaart (Leiden); ik noem ook de Leidse studenten met wie ik een voorlopige versie van het boek in een werkgroep mocht bespreken: Peter Bakema, Colinda de Groote, Laura van Harmelen, Gabriel Hoezen, Kees Kaptein, Els Sneep en Gerrit van Uitert. Verder noem ik met name die collega's die zo bereidwillig waren om voorlopige versies van bepaalde hoofdstukken van hun commentaar te voorzien: Prof. Dr. Dirk Geeraerts (K.U. Leuven, Kortrijk), Dr. Marinel Gerritsen (P.J. Meertens-Instituut Amsterdam), Dr. Harry van der Hulst (R.U. Leiden), Prof. Dr. Pieter Muysken (U.v. Amsterdam), Drs. Agnes Sneller (R.U. Leiden) en Dr. Marijke van der Wal (R.U. Leiden). Drs. Dick de Vos (Leiden) was behulpzaam bij een laatste controle van een groot deel van de tekst. Ik dank alle genoemden voor hun waardevolle medewerking. Mijn bie- Cor van Bree, Historische taalkunde 15 zondere dank geldt Drs. Rob van der Zalm (Amsterdam), die de hele tekst kritisch heeft doorgelezen, bij het maken van het register betrokken was en mij in diverse fasen behulpzaam was bij het persklaar maken van de tekst. Cor van Bree Bij de tweede druk In deze tweede druk zijn om te beginnen vele kleine fouten verbeterd; daarnaast zijn er ook wat redundanties opgeruimd en zijn hier en daar opbouw en behandeling verduidelijkt. Van een algehele herziening (voorzover nodig) kon wegens de tijdsdruk geen sprake zijn; de essentiële veranderingen blijven tot de volgende beperkt: er is aandacht besteed aan het begrip iconiciteit (zie 2.3 en 13.1.2.5) en aan de onzichtbare hand-theorie (zie 22); grondig gewijzigd zijn 7.3 over het Humboldtiaanse principe (in deze druk met de gebruikelijker term isomorfie-principe aangeduid) en 12.1.3.2 over syntactische veranderingen. De oude paragraaf 17.1 is vervallen; wat vroeger daarin stond, is opgenomen in 22. Bij de voorbereiding van de tweede druk heb ik behalve met recensies mijn voordeel kunnen doen met de bekende op- en aanmerkingen. Ik dank daarvoor Prof. Dr. Frans van Coetsem (Cornell University Ithaca New York), Drs. Matthias Hüning (Afdeling Nederlands Universiteit Wenen), Dr. Arjan van Leuvensteijn (V.U. Amsterdam), Dr. Jan Noordegraaf (id.), Drs. Agnes Sneller (R.U. Leiden), Dr. Jan Stroop (U.v. Amsterdam) en Drs. Gerrit van Uitert (Leiden). Mijn biezondere dank geldt ditmaal Drs. Leendert de Vink (Leiden) die behulpzaam was bij het corrigeren en persklaar maken van de tekst en een groot aantal kaarten opnieuw getekend heeft. Cor van Bree Bij de digitale uitgave Het is verheugend dat, nu een gewone herdruk niet meer mogelijk bleek te zijn, het boek in de DBNL kan worden opgenomen. Met het oog op deze nieuwe verschijningsvorm zijn merendeels kleine verbeteringen aangebracht. Alleen hoofdstuk 22 is grondig herzien. Een verdergaande bij- en omwerking van de hele tekst moet nog even toekomstmuziek blijven. Op- en aanmerkingen mocht ik ontvangen van Miran Ahn (Kiel) em Drs. Arie van der Stoep (Hoge Zwaluwe), waarvoor mijn dank. Voor verdere op- en aanmerkingen houd ik mij weer graag aanbevolen. Cor van Bree Cor van Bree, Historische taalkunde 17 Aanwijzingen voor de gebruiker 1. Het tekengebruik Er is over het algemeen, om de tekst niet te onrustig te maken, van afgezien fonetische tekens tussen vierkante haken te plaatsen. Fonemen, ‘onderliggende’ segmenten of variabelen worden tussen schuine haakjes geplaatst: //, spellingen tussen vishaakjes: < >, en betekenissen tussen enkele aanhalingstekens: ‘ ’. Er worden twee soorten pijlen gebruikt: > voor een diachrone verandering, →voor een synchrone regel. Voor de gebruikte fonetische tekens zie men schema A en B hieronder. Hierin ontbreken de tekens voor de diftongen; die bestaan uit combinaties van monoftongtekens. (De nederlandse ei [εi] <ei, ij> wordt weergegeven met ei, de ui [ i] met i en de ou [ɔu] <au, ou> met ou.) Tegelijk bieden de schema's een overzicht van belangrijke fonetische onderscheidingen. Enige toelichtingen uploads/Litterature/ historische-taalkunde.pdf

  • 30
  • 0
  • 0
Afficher les détails des licences
Licence et utilisation
Gratuit pour un usage personnel Attribution requise
Partager